
Sterke statuten voor startende coöperaties
Het kenniscluster Coöperatieontwikkeling van HIER opgewekt heeft onderzoek gedaan naar de inhoud van een twintigtal statuten van coöperaties. Op basis van de statuten van LochemEnergie is een document
De belofte van omgevingsfondsen klinkt eenvoudig en rechtvaardig: een deel van de winst uit duurzame energieprojecten vloeit terug naar de lokale omgeving. Zo worden de lusten en lasten van de energietransitie eerlijker verdeeld. Maar in de praktijk zijn deze fondsen niet zo simpel. Hoe goed ze werken, hangt sterk af van hoe ze zijn opgezet en georganiseerd. Onderzoek van de Universiteit Maastricht naar de werking van omgevingsfondsen in Zuid-Nederland legt bloot hoe lokale gemeenschappen wel of juist niet profiteren van energieprojecten in hun achtertuin.
In het Nederlandse landschap verrijzen steeds meer windmolens en zonneparken. Terwijl het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen groeit, voltrekt zich rondom deze locaties een minder zichtbare maar minstens zo ingrijpende verandering: een herijking van de relatie tussen energieproducenten en de gemeenschappen waarin zij opereren.
In dit artikel, van Mara Hermse en Job Zomerplaag, van Universiteit Maastricht, lees je:
Het recente onderzoek van Mara Hermse - student aan het University College Maastricht, onder begeleiding van Job Zomerplaag (Universiteit Maastricht) - biedt verrassende inzichten over de werking van omgevingsfondsen. Er was variatie in betrokkenheid van energiecoöperaties: waar Zuidenwind direct toezicht houdt op twee fondsen, functioneren de andere fondsen met gemengde besturen waarin zowel lokale energiecoöperaties als omwonenden zijn vertegenwoordigd.
Hermse sprak met bestuurders van deze omgevingsfondsen, en toont een gevarieerd landschap aan: sommige fondsen werken met transparante procedures en duidelijke selectiecriteria, terwijl bij andere de besluitvorming ondoorzichtig blijft en de verdeling van middelen minder gestructureerd verloopt.
Dit verschil in aanpak roept belangrijke vragen op over rechtvaardigheid en effectiviteit. Want hoe zorg je ervoor dat gemeenschapsgelden daadwerkelijk bijdragen aan lokaal draagvlak voor de energietransitie? En welke factoren bepalen of een omgevingsfonds succesvol is?
Vijf fondsen in Zuid-Nederland namen deel aan het onderzoek:
Omgevingsfondsen zijn financiële regelingen die ervoor zorgen dat een deel van de winst uit duurzame energieprojecten terugvloeit naar de lokale gemeenschap. Het gaat hierbij om bedragen van €20.000 tot meer dan €600.000 per jaar per wind- of zonnepark, zo blijkt uit de Lokale Energie Monitor 2024.
Het principe is eenvoudig: wie de lasten draagt, moet ook delen in de lusten. De gelden die vrijkomen uit een wind- of zonnepark ondersteunen allerlei maatschappelijke en duurzame projecteninitiatieven in de directe omgeving, van buurtactiviteiten tot projecten gericht op biodiversiteit, onderwijs en gemeenschapsvorming. Uit het onderzoek blijkt dat omgevingsfondsen vooral investeren in initiatieven die de ecologische en sociale dimensie van duurzaamheid versterken.
Het doel van omgevingsfondsen is meerledig. Zoals het onderzoek van de Universiteit Maastricht aantoont, zijn deze fondsen volgens de bestuurders met name opgericht om lokale ontwikkeling te ondersteunen, waardoor de lokale gemeenschap kan delen in de voordelen van energieprojecten. Hierdoor wordt de acceptatie van het energieproject vergroot.
Bestaande onderzoeken tonen aan dat financiële voordelen inderdaad de acceptatie kunnen vergroten, vooral bij burgers die al een positieve houding hebben tegenover energieprojecten. Tegelijkertijd dragen de fondsen bij aan een eerlijkere verdeling van lusten en lasten en bieden ze lokale gemeenschappen de kans om projecten te realiseren die anders misschien niet van de grond zouden komen.
Er bestaan in Nederland richtlijnen voor participatie bij windprojecten via gedragscodes, maar deze bieden vooral kaders in plaats van specifieke voorschriften voor de inrichting van omgevingsfondsen. De Gedragscode Acceptatie & Participatie Windenergie op Land, ondertekend door onder meer de Nederlandse WindEnergie Associatie (voorheen NWEA, nu Nedzero) en verschillende milieuorganisaties, stelt bijvoorbeeld een richtbedrag van €0,40-0,50 per MWh vast dat ten goede moet komen aan de omgeving.
De besteding hiervan wordt echter in overleg met lokale belanghebbenden bepaald, wat ruimte laat voor maatwerk. Dit verklaart de grote verscheidenheid aan fondsen die uit het onderzoek naar voren komt. Deze diversiteit zorgt ervoor dat elk fonds uniek is en lokaal is ingebed, maar maakt het tegelijkertijd lastiger om fondsen op verschillende locaties met elkaar te vergelijken of van elkaar te laten leren.
De verdeling van gelden verloopt per fonds anders, maar enkele patronen zijn zichtbaar in het onderzoek van Hermse. De verschillen beginnen al bij de governance-structuur en de manier waarop fondsen worden bestuurd.
Uit het onderzoek blijkt dat de meeste fondsen worden opgezet met een onafhankelijk bestuur, waarin vaak een mix te vinden is van vertegenwoordigers van de energiecoöperatie en lokale gemeenschapsleden. Bij Zuidenwind (verantwoordelijk voor Windpark Ospeldijk en Windpark Heibloem) is er bijvoorbeeld een adviescommissie die projecten beoordeelt en advies uitbrengt aan het coöperatiebestuur, dat formeel de beslissing neemt maar in de praktijk altijd het advies volgt. Bij Egchelse Heide zijn lokale vertegenwoordigers uit omliggende dorpen betrokken bij de besluitvorming om diverse perspectieven te waarborgen.
In de dagelijkse werking van de fondsen zijn twee belangrijke verschillen zichtbaar:
Deze verschillen in aanpak hebben direct gevolg voor de toegankelijkheid van de fondsen. Een gestructureerd puntensysteem kan duidelijkheid bieden voor aanvragers, maar kan ook bureaucratisch aanvoelen en minder flexibel zijn. Een commissie-aanpak is vaak laagdrempeliger en kan beter inspelen op lokale behoeften, maar kan vragen oproepen over transparantie en objectiviteit wanneer de beslissingscriteria niet helder gecommuniceerd worden.
Wat alle fondsen gemeen hebben, is het zoeken naar balans tussen ecologische en sociale meerwaarde. Zowel energiebesparende projecten als initiatieven die de gemeenschapszin versterken, maken kans op financiering. Deze brede benadering erkent dat duurzaamheid meer omvat dan alleen technische oplossingen.
De diversiteit aan gefinancierde projecten is opvallend. Uit het onderzoek blijkt dat omgevingsfondsen veel meer ondersteunen dan alleen de voor de hand liggende duurzaamheidsprojecten zoals zonnepanelen op het buurthuis of energiezuinige verlichting in sportaccommodaties.
Veel fondsen investeren in een mix van initiatieven die zowel de ecologische als sociale dimensie van duurzaamheid versterken. Zo ontvangen ook projecten gericht op biodiversiteit, onderwijs en gemeenschapsvorming regelmatig steun.
Een mooi voorbeeld uit het onderzoek is een lokale hardloopwedstrijd waarbij deelnemers geen traditionele medaille ontvingen, maar met geld uit het Brabantse omgevingsfonds De Rietvelden zij een boom konden planten.
Niet alles komt echter in aanmerking voor financiering. De onderzochte fondsen hanteren uitsluitingscriteria, al verschilt de mate waarin deze transparant worden gecommuniceerd. Uit het onderzoek blijkt dat sommige fondsen duidelijke categorieën hebben opgesteld en deze openbaar maken, terwijl bij andere fondsen de criteria minder expliciet worden gedeeld met potentiële aanvragers.
Over het algemeen worden commerciële projecten of initiatieven zonder aantoonbare meerwaarde voor de gemeenschap afgewezen. Ook taken die eigenlijk bij de gemeente thuishoren, zoals regulier onderhoud aan openbare gebouwen, vallen buiten de boot.
Bij GriesHej werd tijdens het interview bijvoorbeeld aangegeven dat er intern discussie is over de grens tussen gemeentelijke verantwoordelijkheden en projecten die door het fonds ondersteund kunnen worden. Deze afbakening is belangrijk om te voorkomen dat omgevingsfondsen verworden tot alternatieve financieringsbronnen voor reguliere overheidstaken.
Ondanks alle goede bedoelingen kampen sommige fondsen met een opvallend probleem: ze hebben geld beschikbaar, maar ontvangen nauwelijks aanvragen. In Ospeldijk bijvoorbeeld, een van de onderzochte locaties, blijft de betrokkenheid van bewoners ver achter bij de verwachtingen.
De oorzaak? Uit de interviews blijkt dat bewoners die zich niet betrokken voelden bij de oorspronkelijke besluitvorming over de energieprojecten zelf, ook later weinig animo tonen om gebruik te maken van het gemeenschapsfonds. Deze bevinding onderstreept een belangrijke les: als mensen niet vanaf het begin zijn meegenomen in het proces, blijkt financiële compensatie achteraf onvoldoende om goodwill te kweken.
Dit fenomeen legt een spanningsveld bloot. Omgevingsfondsen worden nog weleens begrepen als instrumenten om draagvlak te vergroten, maar functioneren optimaal wanneer er al een basis van vertrouwen en betrokkenheid bestaat. Zonder deze basis dreigen ze hun doel voorbij te schieten.
Daarnaast speelt bekendheid een cruciale rol. Niet alle omwonenden zijn zich bewust van het bestaan van financiële middelen. Sommige fondsen investeren actief in communicatie, bijvoorbeeld via advertenties in lokale kranten of informatieavonden. Andere fondsen zijn minder zichtbaar waardoor aanvragers simpelweg niet weten dat er geld beschikbaar is voor hun ideeën.
Deze combinatie van factoren – gebrek aan vroege betrokkenheid en beperkte bekendheid – verklaart waarom sommige omgevingsfondsen onbenut blijven, ondanks de beschikbare middelen.
Het onderzoek levert waardevolle lessen op voor zowel nieuwe als bestaande fondsen. Hermse en Zomerplaag distilleren hieruit vier concrete adviezen:
Deze aanbevelingen raken aan de kern van effectief fondsbeheer: toegankelijkheid, transparantie, communicatie en samenwerking. Door hierop in te zetten, kunnen omgevingsfondsen hun maatschappelijke impact vergroten en daadwerkelijk bijdragen aan een rechtvaardige energietransitie.
Omgevingsfondsen vormen een belangrijke schakel in het verbinden van de energietransitie met lokale gemeenschappen. Door financiële voordelen tastbaar te maken, kunnen ze bijdragen aan de acceptatie van duurzame energieprojecten. Het onderzoek van Hermse maakt echter duidelijk dat geld alleen niet voldoende is.
Echte impact ontstaat pas wanneer fondsen transparant, toegankelijk en actief betrokken zijn bij hun omgeving. De meest succesvolle fondsen uit het onderzoek kenmerken zich door een open houding, duidelijke communicatie en een oprechte interesse in lokale behoeften. Ze functioneren niet alleen als geldschieters, maar als partners in de ontwikkeling van duurzame en leefbare gemeenschappen.
Voor lokale initiatieven die financiering zoeken, is het daarom slim om goed te kijken naar de voorwaarden van bestaande fondsen en actief het gesprek aan te gaan. Door vroegtijdig contact te zoeken en mee te denken over criteria en procedures, kunnen bewoners invloed uitoefenen op de werking van omgevingsfondsen. Alleen door samenwerking en openheid kunnen deze middelen daadwerkelijk terechtkomen waar ze de meeste waarde creëren: in de gemeenschap zelf.
Wil je meer weten over de werking van omgevingsfondsen? De volledige scriptie van Mara Hermse is op aanvraag beschikbaar. Stuur een e-mail naar j.zomerplaag [at] maastrichtuniversity.nl om een digitaal exemplaar te ontvangen.

Het kenniscluster Coöperatieontwikkeling van HIER opgewekt heeft onderzoek gedaan naar de inhoud van een twintigtal statuten van coöperaties. Op basis van de statuten van LochemEnergie is een document

De coöperatie is opgericht, de inkt op alle overeenkomsten is droog en de installatie produceert stroom. Je kunt eindelijk even achterover leunen. Misschien begin je binnenkort wel een nieuw project

Energie opwekken is één ding. Maar aan wie gaat de coöperatie de energie eigenlijk leveren? En wat is het verdienmodel voor de leden? In veel gevallen een complex verhaal om uit te leggen. Deze
Ontvang tips, artikelen, nieuws en meer! Geef hieronder aan welk thema je voorkeur heeft.